Goede zaterdagmiddag, lezers…

Ruurlo – Goedemiddag lezers. De HerfstFair heeft dit jaar het weer niet mee. Of eigenlijk wel, want de blaadjes dwarrelen vrolijk neer, zoals dat in een echte herfst hoort te gebeuren. Helaas kunnen we vandaag niet naar de fair, dus als u nog een kiekje voor ons heeft, gaarne mailen naar info@ruurlovandaag.nl  en een paar geschreven indrukken zijn ook welkom.
U weet dat de webmaster met assistentie bezig is na twee jaar de site te vernieuwen. Dan komt er ook een knop Lezers Schrijven en daaronder kunnen we de langere schrijfsels kwijt die niet per se over Ruurlo hoeven te gaan. Gisteren gaf ik – bij gebrek aan kopy – op de homepagina een voorbeeld. Het was een ervaring uit mijn militaire diensttijd, naar aanleiding van het feit dat de nieuwe minister van Defensie nooit heeft moeten dienen omdat hij hooikoorts had! Het schijnt een leuk verhaal te zijn, in elk geval voor een lezeres die vandaag mailde:
“Het gebeurt niet vaak dat ik dubbel van het lachen achter mijn PC zit, ik kwam haast niet
bij, wat een verhaal! Gaat het nog zo in het Leger of zit “Overste”, inmiddels Opa Overste nu ook met jasje los en een blik van -ze kunnen me wat- in de trein? Grinnik, grinnik…”
Nou, mevrouw, de dienstplicht die in 1810 door de Franse bezetters werd ingevoerd, is op 22 augustus 1996 “opgeschort”. Sinds deze datum werden er geen nieuwe dienstplichtigen meer opgeroepen. De opschorting wil zeggen dat burgers geen militaire dienst hoeven te vervullen zolang de veiligheidssituatie dat niet vereist. Het Nederlandse leger bestaat hierdoor sinds die tijd volledig uit (vrijwillige) beroepsmilitairen. Dus, de dienstplicht is niet afgeschaft en kan elk moment – als die minister met hooikoorts het wenst – weer operationeel worden.
Ik diende heel lang geleden toen er elke twee maanden DAF-drietonners vol frisse jongemannen werden aangevoerd om het land te verdedigen als de Sowjets onverhoopt over de Berlijnse muur zouden klimmen. Omdat het weekend is nog een verhaaltje over die periode in de Koude Oorlog. En dan is het wachten op de knop Lezers Schrijven.
De Reveille op Het Depot
 
Vroeger verder we lief door onze moeder gewekt.
“Tijd om eruit te komen, jongens, jullie moeten naar school”.
Dus draaiden we ons nog maar eens om.
Vooral als het winter was bleven we het liefst zolang mogelijk in ons “holletje” van flanellen lakens, een deken van schaapjeswol en – in de winter – daaroverheen de zondagse mantel van mijn moeder, want breed hadden we het niet.
Pas als we de houtjes in de kolenkachel hoorden knetteren verlieten we de sponde voor een martelgang over het ijskoude zeil naar de al warmer wordende woonkamer.
In de militaire dienst was het “holletje” weinig comfortabel.
Het bleek dat wij de laatste lichting waren die op Het Depot (zoals de marechausseekazerne merkwaardigerwijs heette) nog enkele maanden de nachten moesten doorbrengen tussen een met stro gevulde linnen zak en twee paardendekens; in het militaire jargon heel terecht Hare Majesteits Vette Lappen geheten.
Voordat we echte matrassen en echte lakens kregen was het lijden geblazen, zeker voor iemand die allergisch was voor stof. Ik heb al niezend heel wat maten uit de slaap gehouden.
 
Het wekken ging dus heel anders dan thuis.
Op Het Depot bleek een trompetterkorps van de Marechaussee te huizen. Bij toerbeurt kwam een van die blazers elke ochtend precies om half zeven onder ons raam staan om een riedel weg te geven. Die malloot blies elke keer weer dezelfde deun, geen enkele variatie in het repertoire.
Later hoorden we dat zijn optreden het teken was dat we subiet het bed moesten verlaten. De trompetter blies namelijk de “Reveille” een “sein om militairen te wekken”.
 
Ik vond het gewoon pesterij. Zoals het elk jaar in het Achterhoekse dorp Ruurlo, waar ik sinds 1990 woon, na de eerste doorzakavond van het Septemberfeest de plaatselijke harmonie ’s ochtends om acht uur al trommelend door de verlaten straten marcheert.
 “Hebben jullie nooit een bloempot naar je hoofd gekregen”, heb ik ze eens gevraagd.
Eén zei lachend: “Tegen die tijd dat onze herrie tot ze doordringt, zijn wij de straat al uit…”
 
Op Het Depot waren helaas geen bloempotten. En toen we aan het dagelijkse getrompetter gewend waren, sliepen we er soms gewoon doorheen om de mooie droom af te maken.
We hadden niet zoveel tijd nodig om ons gereed te maken voor de dagtaak. Een verkwikkende douche was niet beschikbaar, onze jongemannenlijven verfristen zich simpel onder de kraan.
Eenmaal per week werden we afgemarcheerd naar het douchecomplex, een gebouw met een dampende schoorsteen en gezang uit vele soldatenkelen.
 
Dat badhuis leek op dat in het dorp waar ik geboren ben, Loosduinen.
In ons arbeiderswoninkje gingen we de eerste jaren zaterdags in een teil die voor de kolenkachel was gezet en gevuld werd met emmers warm water.
Als oudste was ik altijd de laatste die in die teil moest tussen grijze zeepresten van mijn broers in het al lauw geworden troebele water.
Toen we groter waren mochten we gelukkig naar het gemeentelijk badhuis in de Julianastraat, naast de lagere school.
Onze ome Toon was daar de chefbadmeester en daarom hoefden we als familie geen kaartje te kopen.
Ik vond dat wel een beetje gênant, dat afhankelijk zijn. Want soms was het een hele zit in de wachtkamer totdat ome Toon ons opmerkte en een douchecabine confisqueerde.
Als consequentie van het gratis douchen moesten we met zijn tweeën of drieën in hetzelfde douchehokje, maar kregen ook dezelfde tijd voor een wasbeurt als de andere badgasten.
Buiten op de deur zat namelijk een klok en zodra de deur sloot, draaide de badmeester die klok 15 minuten vooruit. We hadden dus een kwartier voor uitkleden, douchen en aankleden. Met zijn tweeën, drieën tegelijk. Er werd dus weinig genoten van het bad, het was gewoon hard werken om klaar te zijn als er een luide klop op de deur klonk en ome Toon riep: “Tijd, kinderen!”
 

* Schrijver dezes staat tussen zijn maten-voor-21-maanden en wijst weer met dat belerende vingertje

Douchen hoefden we dus niet zo vaak in de militaire dienst en het was verleidelijk om een klein stukje door de Reveille heen te slapen, het verblijf in bed een beetje te rekken.

De tweede ochtend op Het Depot was ook de Kameroudste nog enigszins door Orpheus beneveld toen kort na de Reveille die vreselijke wachtmeester onze zaal binnen trad.
Die man dééd het er gewoon om: één seconde na de laatste toon van De Reveille door ons privévertrek rennen om te zien wie er nog onder de lappen van Hare Majesteit lag te ronken.  
Ik was daar één van.
Deze wachtmeester had een methode bedacht om de Oliebol – zoals we de eerste vier maanden werden genoemd, terwijl Oud en Nieuw nog ver weg was – ogenblikkelijk in het land der wakkeren te verwelkomen.
Samen met zijn assistent, meestal een dienstplichtig wachtmeester van een oudere lichting, tilde hij het voeteneind van het ledikant zo hoog mogelijk op.
Vervolgens lieten de onverlaten het bed met satanisch genoeg los.
Die klap naar de realiteit ben ik nooit vergeten.