Binnenkort onder de knop Lezers Schrijven…

Ruurlo- Goedemiddag lezers. Veel nieuws uit Ruurlo is er niet, dus ik moet even over de gemeentegrenzen kijken. Overigens komen op de vernieuwde website (coming soon!) deze beschouwingen en langere bijdragen van lezers onder een nieuwe knop die Lezers Schrijven gaat heten. U bent gewaarschuwd!
 
Gisteren werd de nieuwe regeringsclub aan het volk voorgesteld per teeveeuitzending. Aan de kersverse minister van Defensie, oud-journalist Hans Hillen, werd natuurlijk de vraag gesteld of hij zelf ’s Konings Wapenrok heeft gedragen. Evenals zijn voorganger: neen dus. Nederland heeft miltairen-bazen die nooit M52-legergroen hebben gesnoven, nooit met een tandenborstel de gangen van de kazerne hebben geschrobd en nooit door een gestreste sergeant gestraft zijn door met volle bepakking twintig keer achter elkaar in een modderige kuil te vallen. Voorover!
Waarom moest Hillen niet 16-24 maanden dienen? Hij gaf het eerlijke antwoord: afgekeurd vanwege hooikoorts.
Hooikoorts krijgen mensen met slijmvliezen die gevoelig zijn voor de graspol, dus de hele fijne pluisjes van het bloeiende gras. Dat gras bloeit zo ongeveer van begin mei tot half juni en dan is het voor de gevoeligen proesten, niezen, snotteren en jeukende ogen en kelen geblazen.
Waarom werd ik eigenlijk niet afgekeurd op mijn hooikoorts, dan had ik later ook minister van Defensie kunnen worden.
Na een paar maanden diensttijd meldde ik me bij de kazernearts. Nu ik hier toch was zouden ze in het militaire hospitaal Oog in Al te Utrecht best eens naar mijn hooikoorts kunnen kijken die sinds mijn achtste elk jaar mijn leven een poosje vervelend maakte. Zou er een connectie zijn met het feit dat ik verwekt ben in een hooiberg in het bevrijde zuiden, waar mijn vader (ongeveer drie jaar werkslaaf van de moffen) eindelijk zijn verloofde (koerierster en de Hongerwinter overleefd) in de armen kon sluiten?
In Oog in Al konden ze me niet helpen en ik moest de 21 maanden uitdienen.
Hieronder – bij gebrek aan meer kopy vandaag – mijn relaas, met de belofte dat dit soort ontboezemingen met ook langere bijdragen van u straks onder de knop Lezers Schrijven geplaatst worden.
 
“Tot mijn veertigste heb ik elk jaar zo’n zes weken hooikoorts gehad. Eigenlijk geen juiste benaming want de aandoening wordt veroorzaakt door het stuifmeel van bloeiend gras. Daar waren mijn slijmvliezen gevoelig voor. Het voelde wel koortsig aan en je had de hele dag last van een jeukende neus en ogen en natuurlijk van dat constante genies.
Ik heb de Tempo-zakdoekjes-fabrikant rijk gemaakt.
 

* Foto: schrijver dezes in het midden met zijn Nekaf-jeep, de C60

In de kazerne van de Koninklijke Marechaussee te Apeldoorn waren mijn aangetaste slijmvliezen ook gevoelig voor stof. De met stro gevulde zakken, waar we de eerste maanden op moesten slapen, prikten niet alleen het lichaam maar prikkelden ook het ruikende zintuig.
Nu we toch overgeleverd waren aan het vaderland, mocht Majesteit best eens iets terug doen, bedacht ik. Dus verzocht ik de kazernearts om een onderzoek in te doen stellen naar mijn “hooikoorts”.
 
Ik kreeg een retour “Oog in Al”, het bekende nationaal militaire hospitaal te Utrecht.
Zomaar op een doordeweekse dag de kazerne uit, ik had gevoel dat ik met permissie aan het spijbelen was.
 
In Utrecht onderging ik een allergieonderzoek waar, zo bleek later, geen oplossing uit kwam voor mijn probleem.
Op de terugweg maakte ik het me in de trein gemakkelijk. Ik had van de “gewone” soldaten afgekeken dat zij hun uniformjasjes losknoopten en die brede koppel onder hun epauletten staken. Daarmee kreeg hun houding iets van: ik ben dan wel militair, maar ik heb ook nog een eigen persoonlijkheid.
 
Ik deed dit dus ook.
En daar hing ik tijdens een tussenstop op het station van Amersfoort in de treindeuropening met die enigszins never minde houding uit te stralen dat ik, ondanks dat indrukwekkende Marechaussee-uniform, toch maar een gewone jongen was die ze 21 maanden voor de dienstplicht hadden gegijzeld.
 
Ineens stond er een officier voor me.
Erger nog: het was een Overste van de Marechaussee, van Gods – en sinds een paar maanden ook - mijn Eigen Wapen!
De man keek me tien seconden héél erg streng aan en sneed een mogelijke verhelderende conversatie af: “Zó gaat een Marechaussee niet gekleed! Jas dicht en koppel om. Hier hoor je méér van…”.
De Overste beende weg.
 
Een week later zaten we in het instructielokaal ’s ochtends om elf uur te vechten tegen de slaap terwijl de wachtmeester uitlegde hoe we ons wapen, de Uzi, moesten ontleden.
Plotseling ging de deur van het lokaal open en trad er een officier binnen. De wachtmeester blafte een bevel, waarop we allemaal moesten gaan staan en de officier vervolgens gebood dat we weer konden gaan zitten.
 
Oh, néé, oh já, ik kénde die man!
Die had ik voor het laatst gezien op het station van Amersfoort.
Er was geen plek om me te verstoppen.
Denkbeeldig wilde ik mij zo klein mogelijk maken, maar het leek juist of ik alsmaar groter, alsmaar aanweziger werd.
 
Zonder aan de instructie-wachtmeester een verzoek te doen om iets te mogen zeggen, begon de officier theatraal en zo langzaam mogelijk zijn uniformjas los te knopen. Daarna vroeg hij aan een van mijn maten een koppel te leen en schoof deze langzaam onder zijn epaulet.
De spanning steeg merkbaar toen de man het eerste deel van zijn act afrondde met een nonchalant aandoend leunen tegen de muur, de armen over elkaar geslagen.
 
Ik moet zeggen: hij deed dat perfect, een geboren Ko van Dijk.
Maar toen steeds sneller tot mij doordrong dat IK zijn grote voorbeeld was, tuimelden er dreigende gedachten door mijn hoofd.
Dit zou op zijn minst de Krijgsraad worden. Uitspraak, onder tromgeroffel: “Een jaar papier rapen in het nabij gelegen Orderbos. Vervolgens de hele kazerne reinigen met de tandenborstel. Ten slotte verbanning naar de Tankboeren en daarna de Intendance om nog tien maanden, zonder Dubro, gamellen schoon te maken.”
 
Nadat het eerste deel van de eenakter goed op ons was ingewerkt, begon de Overste ineens te bulderen.
“Zó trof ik op het station van Amersfoort een Marechaussee aan die hier een opleiding volgt. En jullie willen natuurlijk graag weten wie dat is?”
 
Natuurlijk wilde die hufter-maten dat wel weten
De Overste deed een paar kordate passen richting mijn persoon.
Vluchten kon nu niet meer. Zou ik het ijs kunnen breken door spontaan te zeggen: “Leuk u weer eens te zien, Overste, we hebben al eerder kennis met elkaar gemaakt op die mooie zonnige dag in Amersfoo…”.
Zijn arm strekte zich en zijn wijsvinger priemde. “Dít is de Marechaussee waar ik het over heb. Laat hij voor jullie allemaal hét voorbeeld zijn van hoe een echte Marechaussee zich nóóit mag gedragen!”
 
Terwijl mijn maten langdurig naar mij bleven kijken en hun best deden de indruk te geven dat ook hún uniform door mij besmet was geraakt en in de verwachting dat ik de rest van mijn diensttijd als “persona non grata”, als een melaatse, zou worden beschouwd, staarde ik op mijn lessenaar. 
 
Intussen knoopte de Overste zijn jasje dicht, gaf de geleende koppel terug en schreed zonder een groet het dienstlokaal uit.
En ik heb hem nooit meer gezien.
De hooikoorts heb ik gehouden tot 1985, totdat ik mezelf genas met een eigen bedacht middel.
Wie dat geheim wil weten, mailt naar info@ruurlovandaag.nl